Aan/uit-schakelaar afzonderlijke
lamp
A
Aan/uit-schakelaar alle lampenB
U kunt alle lampen bedienen m.b.v.
schakelaar B.
N.B.:
Lampen kunnen afzonderlijk van
elkaar worden ingeschakeld, maar niet
afzonderlijk worden uitgeschakeld als de
bestuurder alle lampen heeft
ingeschakeld.
De lampen gaan branden wanneer u een
portier of de achterklep ontgrendelt of
opent. Wanneer u het contact afzet, gaan
alle lampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Als u schakelaar B 3 seconden ingedrukt
houdt, blijven alle lampen uitgeschakeld
ongeacht de positie van de portieren of
de achterklep. Druk nogmaals op de
schakelaar om dit ongedaan te maken.
Sfeerverlichting
Wanneer u het contact afzet, gaan de
sfeerverlichtingslampen korte tijd later
automatisch uit om te voorkomen dat de
accu leegraakt.
Wanneer het donker is, zijn de
sfeerverlichtingslampen actief als het
contact en de koplampen ingeschakeld
zijn.
Type 1
Verlicht het interieur met één kleur. De
sfeerverlichting kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het menu in het
informatiedisplay. Zie Algemene
informatie (bladzijde 88).
Gebruik de dimschakelaars van de
instrumentenverlichting om de gewenste
helderheid af te stellen. Zie Dimmer
instrumentenpaneelverlichting
(bladzijde 127).
Type 2