Berichtsymbolen
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen op de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 96).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en schakel de motor uit.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 217).
Controlelamp mistachterlicht
Brandt wanneer u de
mistachterlichten inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
35).
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
inschakelen van het contact deze lamp
niet brandt of indien het tijdens het rijden
continu brandt, dan duidt dit op een
storing. Bij storingen schakelt het systeem
uit. Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt,
gaat de waarschuwingslamp
branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact uitschakelt.
Start/stop-indicatielamp
Deze lamp brandt om u te
informeren over wanneer de
motor wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
138). Zie Infoberichten (bladzijde 96).
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
U kunt bepaalde akoestische signalen op
de informatiedisplay deactiveren met
behulp van de stuurwielbediening. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10).
Type gong instellen:
86
Instrumenten